woensdag 5 oktober 2011

Geloof en heksen


Geloof in magie en hekserij bestaat al vele duizenden jaren. Al voor de grote heksenvervolgingen in de Middeleeuwen was het beeld van de heks in Europa al gevormd. Een heks was volgens velen een kwaadaardige magiër die een pact met de duivel had gesloten en hem vereerde. Maar wie was de eerste heks? En wat zorgde voor de opkomst van hekserij?

Het is onbekend wie de allereerste heks was, maar één ding is zeker: de eerste heks of tovenaar leefde héél lang geleden. Uit oude wetboeken als de code van Hammurabi (circa 1.780 voor Christus) blijkt dat tovenarij toentertijd al flink werd bestraft. Heksen en tovenaars werden in het water gegooid. Als de persoon verdronk, dan was zijn schuld bewezen en de aanklacht terecht. Overleefde de magiër? Dan verloor de aanklager zijn eigen bezit.

Christendom
Christendom gaf hekserij een flinke impuls. Dit komt misschien wel door het feit dat Jezus een magiër was. Hij kon namelijk wonderen verrichten, mensen genezen en lopen over water. Daarnaast bood de Kerk bekeerlingen rituelen als het doopsel en de eucharistie om boze geesten te verdrijven. Ook de sacramenten van de Kerk waren eigenlijk magische riten.
De Kerk werd vanaf het begin bedreigd door niet-christelijke magiërs. Een voorbeeld is Simon Magus oftewel Simon de tovenaar, die voorkomt in Handelingen 8 (Bijbel). Eerst lijkt Simon een volgeling van Jezus te zijn, maar later wil de magiër de gave van profeten als Petrus en Johannes kopen. Hieronder een citaat uit Handelingen (Groot Nieuws-vertaling):
Nu was een zekere Simon daar al enige tijd bezig met toverij en hij had de bevolking van Samaria versteld doen staan. Hij beweerde iemand met bijzondere betekenis te zijn en iedereen, van groot tot klein, had het grootste vertrouwen in hem. “Dit is nu wat men noemt de grote kracht van God,” zeiden ze. De mensen hadden zoveel vertrouwen in hem, omdat hij al geruime tijd hen van zijn toverkunsten versteld had doen staan. (..)

De apostelen in Jeruzalem vernamen, dat Samaria het woord van God had aangenomen en ze stuurden Petrus en Johannes naar de Samaritanen toe. Nadat die daar aangekomen waren, baden ze voor hen dat zij de heilige Geest mochten ontvangen. Want de Geest was nog over geen van hen gekomen. Ze waren alleen maar gedoopt in de naam van de Heer Jezus. Toen legden Petrus en Johannes hun de handen op en zij ontvingen de heilige Geest. Toen Simon zag dat door de handoplegging van de apostelen de Geest werd geschonken, gaf hij de apostelen geld en zei: “Geef mij ook die macht, dat, als ik iemand de handen opleg, hij de heilige Geest ontvangt.” Maar Petrus antwoordde: “Dat jij verdoemd mag worden, jij en je geld, omdat je denkt Gods gave met geld te kunnen krijgen! Je kunt beslist geen deel hebben aan dit werk, want je bent niet oprecht tegenover God. Laat die afschuwelijke gedachte varen en bid de Heer of hij je wil vergeven wat in je hart is opgekomen. Want ik zie: je bent een bitter gif, een kluwen van ongerechtigheid.”
Simon Magus overleed in het Colosseum toen hij een demonstratie gaf aan keizer Claudius dat hij werkelijk kon vliegen. Petrus vond dit godslastering en bad tot God om hem te laten vallen. Simon Magus stortte neer, brak zijn been op drie plaatsen en werd gestenigd door de volgelingen van Petrus.
Naast Magus waren er nog veel meer magiërs in de Bijbel, zoals de wijzen in Matteüs 2:1. Toch wordt Simon gezien als de eerste ketter.

Magie afschaffen?
Het christendom kon de magie niet afschaffen of negeren. In de eerste eeuwen van het christendom verwachtte aanhangers dat voorgangers op het gebied van filosofie of religie wonderen konden verrichten, zelfs als ze dat soms weigerden, zoals Jezus en Apollonius van Tyana deden. Auteur P.G. Maxwell-Stuart van de universiteit van Aberdeen – een kenner op het gebied van hekserij – werd magie in de eerste eeuwen van het christendom aangepast en op zekere hoogte geherïnterpreteerd in het licht van de zich ontwikkelende geloofsleer van de nieuwe godsdienst.
“Daimones werden boze geesten die vanwege het veronderstelde verbond tussen hen en mensen vaak geassocieerd werden met alle vormen van magie”, legt Maxwell-Stuart uit. “Het beeld van de schepping zelf onderging een verandering toen alles een dualistisch aspect kreeg: God werd weerspiegeld in satan.”

Wetten en maatregelen
Steeds meer mensen werden bekeerd en geloofden in slechte magie. Mensen die niet aardig deden tegen hun buren, werden al snel gezien als aanhanger van satan en afvalligen van het christelijke geloof. In de Codex Theodosianus staat dat het raadplegen van magiërs of waarzeggers verboden is. Magiebeoefenaars horen de doodstraf te krijgen.
Er kwamen steeds meer wetten en maatregelen bij, zoals het Edictum Theodorici (zesde eeuw) en het Edicta Langobardorum (zevende eeuw). In de Capitula de partibus Saxoniae uit de achtste eeuw speelt de duivel een rol: “Als iemand (misleid door de duivel) net als niet-christenen gelooft dat een man of vrouw een heks is (striga) en mensen eet, en haar daarom verbrandt, haar vlees aan anderen geeft om te eten of haar zelf opeet, zal hij geëxecuteerd worden.”
Steeds meer christelijke overheden traden op tegen niet-christelijke gebruiken, zoals heidense offers, raadplegen van waarzeggers en het vervaardigen van beeldjes van was voor magische doeleinden. De Kerk deed dit niet, al was men binnen de Kerk fel en consequent in het veroordelen van deze praktijken. Toch vond men dat de doodstraf niet kon worden opgelegd.

Opkomst van heksenprocessen
Voor 1300 waren er nog geen heksenprocessen. Zwarte magie (oftewel: gebruikmaken van kwade krachten) werd afgehandeld door de burgerwacht of vigilante (iemand die het recht in eigen handen neemt), bijvoorbeeld middels een wraakactie. Na een aantal politieke showprocessen tussen 1325 en 1330 begon de lange reeks heksenvervolgingen, waardoor 30.000 tot 60.000 mensen om het leven kwamen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten