woensdag 13 april 2011

De slapende magische krachten


Het is van velen een heimelijke wens een magiër te worden in de spirituele betekenis van het woord.
Een magiër werkt met de spirituele trillingen van zijn etherische lichaam, hij kan daaruit de chakras in beweging brengen en de organen van het slapende zielelichaam opwekken.

In de loop der historie heeft men de magiër dikwijls vergeleken met een tovenaar, doch in werkelijkheid komt het woord magie  uit de tijd van Zarathoestra en betekende: priester, magiër.

Een priester was altijd een magiër, en dat wilde zeggen, dat hij  via zijn ziele-organen in contact stond met de geest, waardoor de geestvuur-trillingen zijn zielezintuigen tot leven wekten.

Vuur, zo zegt Paracelsus, is leven, het is de oorzaak van leven; koude is de oorzaak van dood.

Zolang de ziele-organen, die in het etherische lichaam van de mens in geschapen zijn, niet door een geestvuur worden bezield, zijn zij koud en dus dood.

Alles wat leeft bezit vuurkracht.

De magiër die uit de Geestzon bezield wordt is de zielemens, Christus.

Alle "would-be" magiërs die geforceerd hun ingeboren magische krachten opwekken tonen nimmer zielekwaliteiten.

De sterke persoonlijkheid kan zich snel laten verleiden om een magiër te worden via de velerlei methoden, omdat hij macht verlangt.

De mens is van nature magisch, maar de sterke persoonlijkheid is daarvoor speciaal gepredisponeerd.

Zwakke persoonlijkheden zoeken naar een magiër-meester om  hen te leiden.

Om echter te worden tot de spirituele magiër die zijn krachten aanwendt voor de zielegroei, moet men tenminste een gerijpt ego bezitten.

Het ego dat men met de naam Jezus kan aanduiden.

Indien de magiër dus actief wil zijn moet hij beschikken over de levenskracht, het vuur, in zijn slapende ziele-organisme.

hoe komt hij daaraan?

Door zijn denken te vullen met hogere denkkracht en daardoor  zijn ziel te hullen in een lichtveld.

Hogere denkkracht is spirituele levenskracht.

U weet dat momenteel, als een nevenverschijnsel van de spirituele armoede, de mens hongert naar stilte en enige vorm van meditatie.

De oosterse literatuur die spreekt over meditatie en concentratie, over inwijding en magie vliegt weg, vooral naar de jonge mens.

Onbewust zoekt men naar een middel, een macht die de kwade omstandigheden kunnen wijzigen.

Nooit is de interesse voor meditatie en mandala-concentratie  groter geweest dan nu.

Grote groepen der mensheid zijn een willige prooi voor onverschillig welke leraren, die zich als magiër en yogi aandienen.

De handel in zielen tiert welig, er is een run op iedere vorm van zelfvergetelheid, innerlijke veiligheid, stilte.

De koude van de dood en de verstarring slaat toe en daarom is er een reactie en zoekt men vuurkracht, waar dan ook; vuur,  warmte, betekenen leven.

Het in binding komen met een goddelijke kracht betekent red-ding, hoop, zekerheid.

Men wil aan den lijve deze goddelijke manifestatie ondergaan en niets is daarvoor beter beschikt dan een vorm van magie.

Velen hebben angst voor magie, omdat men er vanaf de jeugd tegen is gewaarschuwd en daarom gaat hun voorkeur uit naar een dogma, een uiterlijke religie.

De magie heeft een bijsmaak gekregen, omdat zoveel leraren misbruik hebben gemaakt van hun ingeboren magische krachten.

Hij, doe in staat is zijn slapende magische kracht te doen ontwaken bezit absolute macht.

Tot die ontdekking komt ook de wetenschap.

Er zijn twee mogelijkheden voor de magiër, een misbruik van zijn opgewekte vuurkracht Úf een ziele-aanwending daarvan.

De derde mogelijkheid in de mens is geen van beide nastreven, maar zich aansluiten bij de grote groep lafhartigen, die een onrijp ego bezitten en daardoor een meester- of een guru-ego prefereren.

Vanzelfsprekend is zulk een levenshouding nooit ziele-verlossend.

Het individu, begiftigd met verborgen kracht, bezit alle mogelijkheden om zelf de bouw van een zielelichaam te verwerkelijken.

In Jezus ligt de kiem van Christus.

In het waardige ego ligt de magiër verborgen.

Binnen de Diepe Vrede van Bethlehem wordt dit uitverkoren ego geboren, waarbinnen het Goede Einde reeds ligt opgetast.

Er is geen mens die zal kunnen zeggen: "Ik bezit deze ingeboren gaven niet."

Zij behoren tot de gevallen zielemens.

Men moet slechts attent op hen worden en zich enige moeiten getroosten om in contact met hen te komen.

Hij, die met God wandelt, zich via de Vrede van Bethlehem met God in verbinding stelt, hij wordt geheiligd en in hem ontwaakt de magiër.

Een magiër is bezield, het vuur van de geestziel stroomt door hem heen, een typisch vuur, want het is vloeibaar en toch vast, het is altijd in beweging zoals het kwikzilver en het vormt slechts een eenheid met het goud.

Deze mercuriaanse bezieling, waardoor de magiër arbeidt, smelt het goud in de mens.

Ons goud is hard, dood, verstard, een klomp materie; het goud van de magiër wordt vloeibaar, lichtend, etherisch.

Door koude, materiële gerichtheid, wordt dit innerlijke goud harder, zodat het geestvuur grote moeite heeft om het op te lossen in zielegoud.

Men probeert via twee wegen tot magiër te worden: het occultisme, geconcentreerde wilskracht, sommige vormen van yoga en meditatie, Ën het mysticisme, gebed, overgave aan god, meditatie, stilte. Beide wegen slingeren zich om de Hermesstaf, doch zij raken elkander enige malen.

Wil men tot in de geestzon opstijgen dan dient men Úf beide harmonisch te verenigen Úf de directe weg, de midden-weg te gaan.  In ieder mens ligt echter een voorkeur verborgen voor een van beide wegen, nooit voor beiden in één.

De middenweg onthoudt zich van mystiek en occultisme en zoekt direct via het denken contact met de geest.

Dit is het pad voor het sterke, waardige, deemoedige ego, dat zichzelf kent en dit daarom slechts als instrument benut.

Het goud, zegt Paracelsus, verbrandt niet in het aardse vuur, omdat het bestendig is.

De ziel kan dus nooit worden gedood, het is een element van het eeuwige leven en kent dus geen koude; haar verstarring wordt  van buitenaf, door het ego, opgelegd.

Het hemelse water-vuur van de ziel is in ons verstard, bevroren. Het heeft zijn leven niet verloren, maar het is verstard onder de inwerking van de zes zielloze metalen, die alle tot de koude behoren.

Het goud moet levend en spiritueel worden wil het de lichamen der andere metalen kunnen doorgloeien en ver-assen.

Drie zijn er die een verbond in dit vuur sluiten: het zilver snelt    op het goud toe om daarin bescherming te vinden en het kwikzilver wordt beweeglijk, bemiddelend, een boodschapper tussen beiden.

Wel, de spirituele magiër, die zijn gaven dus slechts gebruikt waarvoor zij hem geschonken zijn: de bouw van een individuele nieuwe Hemelaarde, plaats zijn goud Ën zijn zilver bewust in de hitte van het geestvuur, wanneer zijn ego daartoe waardig geworden is.

Een waardig ego heeft acht tegenstellingen met het onwaardige ego:

het is nooit gericht op aards bezit;

het is moedig en edel;

het is altijd bereid te dienen;

het kent de stilte binnen het denken;

het kent de stilte des harten;

het zoekt geen eer en respect;

het bezit geen angst voor de publieke opinie;

het zoekt zichzelve niet.

Binnen deze acht kenmerken van het waardige ego slingeren de beide slangen zich rond de slangenstaf.

Zij vinden een evenwicht tussen deze kenmerken.

Uit deze kenmerken van de spirituele magiër groeit het ziele-lichaam op, want zij staan voortdurend onder instraling van de geestzon bovenaan de Hermesstaf.

De geforceerde, zichzelf en anderen vernietigende magiër, bezit geen eenheid binnen deze acht kenmerken.

De mens kan echter nooit tegen zichzelf vechten om ÈÈn der kenmerken van het waardige ego te bemachtigen, hij kan hen slechts voor ogen houden en in denken en gevoelen NOOIT met zichzelf bezig te zijn, dan wordt deze ledigheid, deze stilte, in hoofd en hart vanzelf door een andere kracht opgevuld.

De werktherapie die de psychiaters voorschrijven is hiervan een afschaduwing.  Zodra men zichzelf vergeet groeit de ziel en is men reeds op weg om een magiër te worden.

Ieder individuum gaat uit van magie; een innerlijke magische kracht, een levendige vuurkracht scheidt hem af van de menigte.

En hij valt daarin niet meer terug.

Iemand, die door derden uit zulk een menigte wordt gehaald, voegt zich na een bepaalde tijd altijd weer in de menigte.

Zodra zijn binding met de geest sterk genoeg is, verheft hij zich boven de menigte, hij overziet het geheel als in een verlichting  van een innerlijk Aurora.

Dan wordt zijn hemelse vuur etherisch, spiritueel, een Aurora dat over een nieuwe Hemel-Aarde opgaat.

Niettemin blijft hij dienende, zijn verhevenheid nooit demonstrerende.

Geen enkele spirituele magiër, bezield door het hemelse vuur, het goud, wenst een uitzonderingspositie onder zijn medemensen.

Zijn onderscheid met de menigte ligt in hem, nooit buiten hem.

Dit onderscheid werd hem ingeschapen, hij moet het slechts versterken.  Vuur vernietigt geen vuur, zegt Paracelsus.

Het ego-vuur vernietigt het hemelse vuur, het goud, nooit, het  kan slechts samengaan.

Het ego, als zwakker vuur dan het hemelse vuur kan wel in het zielevuur opgenomen worden, zodat het voor het oog niet meer zichtbaar is.

De metalen van het ego kunnen door het vuur in het goud worden opgenomen, zodat er één lichaam, één Materia gevormd wordt.

De waarachtige spirituele magiër dient slechts één lichaam, en hij toont diens zielekwaliteiten; de ego-magiër toont deze zielekwaliteiten nooit en is altijd gericht op profiteren, vernietigen, een dienaar van het ego-lichaam.

God, zo zeggen de Druïden, vernietigt niet, hij zet om.

Het hemelse vuur neemt de metalen op, ver-ast hen, zet hen om  in het hemelse goud, vernieuwt hen.

Iemand, die iets van dit hemelse vuur bezit behoeft nimmer beangst te zijn voor enig magiër, want de ziel is niet te doden.

De "kleine Davidskracht" is sterker dan de geweldige Goliaths kracht.  Dat zoudt u werkelijk moeten onthouden en uzelf altijd moeten voorhouden zo u in een benarde positie geraakt.

Zodra deze "kleine gouden kracht" zijn Hemelse Bron aanroept, wordt zij sterker dan welke koude, duistere doodskracht ook.

Deze zekerheid wordt uw staf en uw steun langs de afgronden  van twijfel en zwakte.

Want deze zekerheid is u ingeschapen, u behoeft haar slechts op  te graven door te luisteren en stil te worden in het ego.

Het ego wordt dan stil voor zijn God en zo verneemt het de aankondiging van de Blijde Boodschap.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten